
Simson is een boeiende figuur. Hij is een reus en een zwakkeling. Hij overwint een leeuw. Hij draagt poortdeuren weg. Hij vangt op eigen houtje 300 vossen en knoopt hun ossenstaarten aan elkaar met fakkels erin. Met een ezelskaak slaat hij 1000 man neer, etc. Maar hij is ook een
roekeloze speler, die met heilig vuur speelt bij de verkeerde vrouw: zijn lange haar. Met dat hoge spel verspeelt hij
alles. Zijn handelen is bijzonder bizar, maar ook verbijsterend triest. En toch: hij is een kind van de belofte, kind van
Gods verkiezing. Hij is door God beloofd aan zijn vader en moeder.
Simson, zijn naam betekent ‘zonneschijn’, brengt als
geheiligde nieuw licht in een donkere tijd.
‘Hij zal beginnen Israël te verlossen’
(Richt. 13:5). De Geest drijft hem (Richt. 13:25) De verwachtingen van deze nazireeër zijn hooggespannen! Er is
nieuwe hoop. Zonsopgang. Zal het dan eindelijk…? De Filistijnen verdwijnen?